maandag 27 februari 2012

Inkomsten belangrijker dan Dierenwelzijn. Ed Gubbels over de Fokkerij en selectie van rashonden.

Ga er maar even voor zitten. Via de Blog van René Woudman "Kynologie op de korrel" pikte ik deze publicatie op van ir. Ed.J. Gubbels. Hij omschrijft de problematiek binnen de rashondenfokkerij scherp maar reeel. Blijven we doorfokken met een te kleine genenpool en ervelijk gehandicapte honden? De Engelse Bulldog samen met nog een aantal rassen zijn slechts het topje van de IJsberg. Lees en huiver.....

Fokkerij en selectie van rashonden, een analyse ir. Ed.J.Gubbels,
geneticus/fokkerijspecialist,
december 2011.

Het is goed mis in de rashondenfokkerij. Het was eigenlijk al heel lang mis, maar de ontkenners wisten altijd weer aan de twijfelaars uit te leggen dat het allemaal wel meeviel. Zeg nou zelf, overal is wel wat, ook bastaarden kunnen aan erfelijke defecten lijden. En dus gebeurde er niets en ging de kynologie opgetogen verder met die oergezelligheid van de hondenshows. Trotse eigenaren achter de bordjes één, twee en drie werden gehuldigd en toegejuicht. En wie zeurt er dan over ‘wat al te veel erfelijk afval’?

Maar ja, terwijl de gezelligheid binnen gewoon door ging, kwam buiten het volk in opstand. De pupkopers pikten het niet meer dat ze werden opgezadeld met huisgenoten waar ze meer verdriet dan genoegen aan beleefden. Ze wilden geen honden meer die een veelvoud van de aanschafprijs aan reparaties kostten. Lange tijd geloofden ze de fokker, die zei dat ze toevallig die ene pech-hond hadden gekocht. En, ’nou ja, je weet het, het gaat om levend materiaal, dan kun je toch nooit garanties geven? Dan kan er toch altijd wat mis gaan?’
Toen alsmaar duidelijker werd dat er toch wel èrg veel van die ‘pech-honden’ waren, gingen de media zich ermee bemoeien. We kregen ‘Pedigree Dogs Exposed’ van de BBC, er kwam een uitzending van Zembla van de Vara over ‘het einde van de rashond’ en de consumentenprogramma’s Meldpunt van Max en Radar van de Tros pakten het thema op. Er was geen houden meer aan.

Overal is wel wat Erfelijke afwijkingen horen bij het leven. Ze komen bij alle diersoorten voor. Zelfs bij onze best-onderzochte diersoort, de mens, kunnen we niet voorkomen dat er af en toe kinderen worden geboren die vroeg of laat in hun leven zullen gaan lijden aan de gevolgen van een erfelijk defect. We kunnen niet vermijden dàt er dieren met erfelijke stoornissen worden geboren, we hebben wèl in de hand in welke mate ze voorkomen. Dat wordt bepaald door de wijze waarop we onze dieren fokken.
In bijna elke mensenpopulatie hebben we regels om inteelt (incest) te vermijden. We weten dat dit nare gevolgen kan hebben voor het nageslacht. Dankzij deze regels komen erfelijke defecten bij de mens maar weinig voor. Ja zeker, er blijft altijd een kans dat beide ouders drager zijn voor hetzelfde erfelijke defect en dat er kinderen worden geboren met een beperking. Maar de kans daarop is niet hoger dan bij bastaardhonden.
Kijken we bij onze rashonden, dan is dat een heel ander verhaal. Uit Nederlands onderzoek blijkt dat de kans op een pup die in de eerste helft van zijn leven gaat lijden aan een erfelijk defect, meer dan veertig procent is. Dat blijkt uit de verwerking van de gegevens van meer dan 20.000 aselect gekozen honden van een stuk of veertig rassen (W.K.Hirschfeldstichting / Raad van Beheer / Genetic Counselling Services). En ja dus, overal is wel wat, maar hier is toch wel heel erg veel!

Hondenrassen Onze hondenrassen zijn ontstaan als groepen ‘min of meer op elkaar lijkende dieren’, ze werden gefokt en geselecteerd voor een of ander gebruiksdoel. Omdat ze in hoofdzaak onderling werden gepaard, gingen ze steeds meer op elkaar lijken. Dat neemt niet weg, zodra daarmee de gebruikskenmerken konden worden verbeterd, werden er dieren van andere herkomsten ingekruist. Het waren dus ‘open’ populaties met meestal een grote variatie in hun exterieurkenmerken.
Behalve hun gebruikseigenschappen, was hun vitaliteit van groot belang. Honden die moesten ‘werken’, moesten natuurlijk wèl kunnen lopen, ademhalen, horen, zien en normaal geboren worden. Ze moesten niet voortdurend ziek, zwak en misselijk zijn als gevolg van storingen in al hun fysiologische systemen. Voor de fokkers van toen was het fokdoel helder, vitaliteit was daarin bij letterlijk àlle rassen een essentieel element.
Deze selectie op werkeigenschappen (werkgedrag) kwam tot stilstand toen de rassen aan het einde van de negentiende eeuw in toenemende mate werkeloos werden. Door de industrialisering en de veranderde werkmethoden werden de taken van honden meer en meer overbodig. Daarmee dreigden rassen verloren te gaan. Er diende zich een nieuwe groep fokkers aan, de mensen die de rassen wilden ‘behouden’.

Rashonden De behouders gingen voortvarend aan het werk. Ze vroegen zich niet af wat ‘rassen’ van oorsprong waren, ze dachten er vooral over na hoe de ideale rasvertegenwoordiger moest uitzien en schreven dat op in een rasstandaard. Door die overmatige aandacht voor het exterieur vond de eerste kaalslag plaats in de genenpools van de rassen. Honden die deze standaard niet dicht genoeg benaderden, werden uitgesloten van de fokkerij.
In de fase daarna, zo meenden de behouders, moesten de stamboeken worden gesloten om de instroom van ‘verontreinigend’ erfelijk materiaal te voorkomen. Daarmee ontstonden er ‘gesloten’ populaties. Hun genenpools konden na dat besluit alleen nog maar kleiner worden, er kwam niets meer bij.
Dat had allemaal nog geen probleem hoeven te zijn als daarbij aan twee heel belangrijke voorwaarden zou zijn voldaan. Allereerst moet het aantal dieren in de startpopulatie (en dus de genenpool) voldoende groot zijn en vervolgens moet er een fokbeleid worden gevoerd dat erop gericht is die genenpool zo goed mogelijk te behouden. Bij de vrijwel alle hondenrassen ging dat mis. Heel veel van de huidige rassen stammen af van een veel te kleine startpopulatie en de fokkerij kwam in handen van mensen die geheel en al vrij waren van foktechnische kennis. Iedereen probeerde aan het ideaalbeeld (de rasstandaard) te voldoen en niemand had aandacht voor de genenpool. En dus werd het een probleem.

Overselectie en overmatige inteelt De fokkers van rashonden pasten vanouds ‘inteelt met selectie’ toe. Aan het einde van de negentiende eeuw, met de kleinschalige fokkerijen van toen, was dat een goede methode om kenmerken ‘vast te leggen’. De fokkers pasten de inteelt met mate toe, ze selecteerden ten gunste van de gewenste kenmerken en tegen alles wat minder gewenst was. Een fokker die met zijn inteeltlijntje in de problemen kwam, kon bij een collega terecht voor ‘nieuw bloed’. Hij bracht op die manier weer nieuwe genetische variatie in zijn lijn en kon daarna weer verder met zijn selectie. Dit systeem van fokken werkte goed toen al die fokkers nog vanuit een eigen ideaal hun eigen lijn fokten. De fokker kon altijd weer terug vallen op het genetisch materiaal van een collega-fokker in de buurt.
Het ging pas mis na de tweede wereldoorlog toen de mensen veel mobieler werden en de fokkerij daarmee grootschaliger werd. De fokkers haalden hun ‘nieuw bloed steeds verder van huis. Ze gingen allemaal naar dezelfde kampioenslijnen om daar hun dekkingen en hun nieuwe fokdieren te halen. In een periode van enkele tientallen jaren veranderden de rassen in één grote inteeltlijn. Een fokker die vandaag met zijn lijn in de problemen komt, kan nergens meer naartoe. Al die andere fokkers hebben gefokt met dezelfde dieren uit dezelfde kampioenslijnen, alle lijnen zijn verwant geworden.
Het waren de overselectie op exterieur-eigenschappen en de overmatige inzet van de zogenaamde topdieren en toplijnen, die ervoor zorgde dat de genenpools verarmden. Voor zover er al niet opzettelijk (gericht) werd ingeteeld, moesten de fokkers noodgedwongen steeds vaker onderling verwante dieren paren omdat er geen onverwante partners meer te vinden waren. En daarmee werd de ondergang van de rassen definitief ingezet.

Goed mis
De gevolgen van dit fokkerijbeleid zien we bij vrijwel alle rassen. Ook de fokker die dat anders zou willen kan geen kant meer op. Elke volgende generatie opnieuw worden er weer combinaties gemaakt tussen steeds nauwer verwante ouderdieren met een steeds grotere kans dat beide drager te zijn voor dezelfde erfelijke defecten. We hebben inmiddels percentages erfelijk gehandicapte dieren bereikt die, in biologische zin, ‘onwezenlijk hoog’ zijn. Het woord ‘pech’ is hier volledig misplaatst, het gaat om structurele ontwrichting van genenpools.
De eerste aanwijzing voor een te hoge onderlinge verwantschap van de fokdieren (en dus pups met een te hoog inteeltniveau) vinden we in de snelle stijging van de ongewenste kenmerken (defecten) met een simpele erfelijke basis. Op een termijn van drie à vier generaties kunnen dit soort afwijkingen uit het niets opduiken en tussen vijf en tien procent van de geboren dieren treffen. Tegen deze afwijkingen is met selectie nog enig verweer mogelijk. Echter, omdat ook het percentage dragers in de populatie erg hoog is en omdat de fokkers nog steeds doorgaan met gericht intelen, worden deze afwijkingen er meestal harder in gefokt dan dat ze met selectie eruit kunnen worden gehaald.
Die explosieve toename van ‘simpel verervende’ kenmerken is slechts de eerste aanwijzing voor een ernstiger probleem. Omdat inteelt letterlijk àlle genenparen beïnvloedt, zien we dus ook voor àlle genenparen de fokzuiverheid toenemen. De dieren krijgen in de opeenvolgende generaties telkens minder erfelijke variatie en hebben daarmee minder mogelijkheden om zich te verweren tegen al de bedreigingen en verstoringen die van buitenaf komen. Hun vitaliteit neemt af!
Voor de praktijk betekent dat, dat de dieren vaker en ernstiger ziek worden, dat ze korter leven, dat het percentage bange en nerveuze dieren toeneemt en dat de storingen en defecten in hun voortplanting toenemen. Letterlijk elk aspect van het functioneren van het dier kan door storingen en beperkingen worden getroffen. Het is alleen maar een kwestie van toeval waar de zwaarste klappen vallen. Dat kan per ingeteeld ras heel verschillend uitpakken.
Vitaliteit kan één-op-één worden vertaald met ‘welzijn’. Het gaat om ‘bestand zijn tegen het leven’, het gaat om herstelvermogen bij al die factoren die het leven van het individu uit balans kunnen brengen. Minder vitale dieren hebben in al hun levensfuncties een deel van de weerbaarheid (kwaliteit) ingeleverd. Er is geen leven zonder lijden. Maar deze dieren lijden in hun kortere leven vaker, meer en ernstiger dan hun niet-ingeteelde soortgenoten. Dat had voorkomen kunnen worden als de fokkers bereid waren geweest hun rassen op verantwoorde wijze te fokken. Maar ja, dat interesseerde die fokkers nauwelijks!

Mensenbelangen en dierenbelangen Een fokkerij die begon met een nobele doelstelling, het behoud van rassen, verwerd in de loop van de tijd steeds meer tot een competitie tussen mensen. Fokkers gingen hun status ontlenen aan de scores die hun fokproducten op de show behaalden. En het ging om meer dan alleen om status. Fokkers en reu-eigenaren zagen dat hun inspanningen op de show rijkelijk werden beloond met de opbrengsten van de verkoop van pups en van dekkingen. Het is dan ook niet verbazingwekkend dat binnen de kynologie voor veel fokkers en reu-eigenaren de mensenbelangen zwaarder gingen wegen dan de dierenbelangen.
Uit een analyse over de periode 1992-2000 ten behoeve van de Raad voor Dierenaangelegenheden (RDA) bleek dat de helft van de rashonden door minder dan acht procent van de fokkers werd gefokt. Het gaat om een groep van ruim 1600 fokkers die gemiddeld 3,75 nesten per jaar fokten en daarmee gemiddeld jaarlijks een bedrag van zo’n 15 duizend euro’s binnen haalden. Overigens, de 550 ‘topfokkers’ in die periode produceerden samen 30 procent van de rashonden en realiseerden elk een jaaromzet van meer dan 25 duizend euro. Dat is natuurlijk niet allemaal winst, er zijn ook nog de verzorgingskosten en er zijn de reu-eigenaren die hùn deel van de opbrengst opeisen. Voor de ruim 12.000 nesten die toen gemiddeld per jaar werden geboren, waren natuurlijk minstens evenveel dekkingen nodig.
Vrijwel iedereen begon ooit met ‘zijn’ ras vanuit betrokkenheid bij het bijzondere van dat ras. Mensen hèbben wat met hun honden, ze hebben wat met hùn ras. Degenen die meer willen dan alleen maar een leuke huishond hebben, gaan misschien een keer naar de show en dan komt er mogelijk dat punt dat ze een keer een nestje willen fokken. Dat is het moment waarop ze mede verantwoordelijk worden 4
voor de toekomst van hun ras. Dat is ook het moment waarop die moeilijke keuze zich aandient tussen mensenbelangen en dierenbelangen.
Het merendeel van de eigenaren zit er nog steeds in, omwille van hun ras. Zij houden van hun honden en willen alleen maar het allerbeste voor hun ras. Hun probleem is echter, dat ze binnen de kaders van de huidige kynologie weinig andere mogelijkheden hebben dan meedrijven met de stroom. De groep die de regels stelt en de toon zet in de kynologie, is de groep met de grootste persoonlijke belangen. Het gaat om de mensen die liever niet afzien van hun hoofdrol en hun aantrekkelijke (onbelaste) neveninkomsten.

Tentoonstellingen In wezen zijn tentoonstellingen belangrijk voor de fokkerij van een ras. Daar treffen de mensen elkaar die allemaal hun ideaal hebben voor dat ras. Ze hebben elkaar nodig om samen na te denken over de ontwikkelingen in hun ras en ze zijn aangewezen op elkaars fokmateriaal. Wat is er dan mooier dan dat regelmatig terugkerende evenement waar je trots je fokproducten kunt laten zien en waar je rond kunt kijken om de fokdieren te vinden waar je volgende generatie vanaf moet stammen.
Zo begon dat met tentoonstellingen. Daarna ontspoorde er het een en ander. Waar voorheen elke fokker zijn eigen interpretatie van de rasstandaard had, ontstond er een kaste van ‘deskundigen’ die voor de fokkers ging uitleggen hoe de rasstandaard geïnterpreteerd moet worden. Hun interpretatie werd bepalend voor de fokkerij van het ras. Met een bijna-religieuze volgzaamheid hobbelden de fokkers achter de keurmeesters aan. Ze wilden ook kampioenen fokken en meenden dat te kunnen bereiken door hun fokbeleid aan te passen aan ‘wat de keurmeesters mooi vinden’. De keurmeesters werden de halfgoden van de kynologie.
De fokkers gingen wat minder nadenken over hun eigen idealen voor en met het ras, hadden die zelfs niet meer. Ze meenden hun (mensen)doelen te kunnen bereiken door vooral gebruik te maken van fokdieren uit de winnende lijnen. Het ging niet meer over idealen voor honden, de idealen voor mensen werden bepalend. Het streven naar status en aanzien voor de fokker werd maatgevend voor het fokbeleid. En natuurlijk, de revenuen die daarbij hoorden waren ook niet onbelangrijk.
Het gevolg was dan ook dat in korte tijd de onderlinge verwantschap binnen de rassen, en daarmee het inteeltniveau, dramatisch toenam. Waar vroeger elke fokker zijn eigen lijntje had, veranderden rassen nu in één grote inteeltlijn. Al die fokkers tezamen, elk met eigen idealen en accenten in hun fokbeleid, hielden voorheen voldoende erfelijke variatie binnen het ras in stand. Nadat ze allemaal naar dezelfde lijnen (reuen) gingen, nam die erfelijke variatie snel af, werd de genenpool steeds kleiner. Met de in de laatste vijftig jaar toegenomen mobiliteit en communicatie kunnen we voor een aantal rassen inmiddels over een wereldwijde inteeltlijn spreken.
En daarmee komen we bij de belangrijkste bron van de alsmaar toenemende ellende in de huidige rashondenfokkerij. De kampioenen van vandaag vinden we over tien jaar (3 à 4 generaties) op vrijwel alle stambomen van de honden die dan worden geboren. De tijd is voorbij dat je aan de hond kon zien uit welke stal hij kwam.

Dierenmishandeling Het is duidelijk dat de huidige wijze van fokken en selecteren grote nadelige gevolgen heeft voor het welzijn van elke volgende generatie rashonden. Ondanks dat velen in de kynologie nog steeds in de ontkenningsfase verkeren, is de vraag aan de orde, of dit eigenlijk wel kàn in het kader van wat wij als maatschappij vinden over onze verantwoordelijkheid voor dieren. De Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren (GWWD) geeft ons daarvoor een richtlijn. In lid 1 van artikel 36 van de GWWD staat:
"Het is verboden om zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar is, bij een dier pijn of letsel te veroorzaken dan wel de gezondheid of het welzijn van een dier te benadelen." 5
Dat roept een aantal vragen op. Allereerst de vraag of de mensenbelangen, die leidend zijn in de rashondenfokkerij, gezien mogen worden als ‘een redelijk doel’. Voor wie die mensenbelangen (geld, status, aanzien) liever buiten beschouwing laat, en ‘het streven naar behoud van rassen’ als redelijk doel wil benoemen: Kan het zijn dat ‘hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar is’ meer dan ruimhartig wordt overschreden?
Over de huidige wijze van fokken en selecteren hoeven we het niet meer te hebben. Het is duidelijk dat die ertoe leidt dat een groot percentage van de dieren in de volgende generatie gedoemd is pijn te lijden, dat bij grote aantallen dieren onnodig en vermijdbaar ‘letsel’ wordt veroorzaakt. Het is evenzeer duidelijk dat bij een toenemend inteeltniveau ‘de gezondheid en het welzijn van de dieren’ toenemend worden benadeeld. De vragen over de gevolgen van deze fokkerijpraktijken zijn al meer dan vijftig jaar geleden beantwoord, niet alleen voor rashonden, het gaat om algemeen aangetoonde en erkende biologische principes.

Hoe nu verder? Ondanks al de signalen die al vele tientallen jaren worden afgegeven, is de kynologie er nog steeds niet in geslaagd om wezenlijke veranderingen in gang te zetten. De ontkenners zetten nog steeds de toon en de twijfelaars buigen maar al te graag met hen mee. Dierenwelzijnsbelangen zijn in de kynologie nog steeds volledig ondergeschikt aan de mensenbelangen.
Inmiddels, onder druk van de maatschappelijke kritiek, wordt er door de kynologie met grotere nadruk gewezen op al de (nog te ontwikkelen) gezondheidstesten. Die worden overigens geheel ten onrechte gepresenteerd als ‘inspanningen gericht op preventie’. De kynologie strooit zichzelf en de argeloze burger zand in de ogen door te suggereren ‘goed bezig te zijn’. Ze gaat er aan voorbij dat, als je de problemen niet meer veroorzaakt, al deze correctiemaatregelen overbodig zijn.
De realiteit is, bij de huidige wijze van fokken en selecteren, dat de problemen harder toenemen dan dat ze met selectie kunnen worden bestreden. Erger nog, de meeste van die veroorzaakte problemen zijn niet met selectie te bestrijden. En dus zijn de rassen gedoemd ten onder te gaan, zijn de dieren en de pupkopers gedoemd de prijs voor dit falend fokbeleid te betalen.
Nadat de kynologie heeft laten zien niet in staat te zijn om tot een verantwoord populatiebeheer te komen (zich daar zelfs met hand en tand tegen blijkt te verzetten), moeten er kennelijk maatregelen ‘van bovenaf’ worden getroffen. Allereerst moet de angel uit het probleem worden gehaald.
Het zou zeer aan te bevelen zijn om de tentoonstellingen en de bijbehorende schoonheidswedstrijden voor een periode van tien jaar of langer te verbieden. Daarmee zou worden bereikt dat de fokkers weer zelf moeten gaan nadenken over de partnerkeuze voor hun teven. Daarmee zou een eerste stap worden gezet om het inteeltniveau niet onnodig verder te doen stijgen. Er wordt voorkomen dat over tien jaar wéér alle geboren pups van dezelfde huidige (kampioens)voorouders afstammen.
We krijgen dan wellicht weer een kynologie die over honden gaat, en niet over de kampioenen en de hoogwaardigheidsbekleders die ze in al hun wijsheid aanwezen. In die nieuwe context wordt het voor de fokkers misschien weer mogelijk om behalve over honden, ook over toekomstige eigenaren en over de welzijnsbelangen van allebei te praten. In dat gesprek hoort in ieder geval de discussie over een drastische beperking van de inzet van fokdieren aan de orde te komen.

Tot slot In de (door de overheid gesubsidieerde) voorlichting aan het publiek wordt gesproken over ‘betrouwbare fokkers’ (omdat ze bijvoorbeeld lid zijn van een rasvereniging). In diezelfde voorlichting wordt de suggestie gewekt dat die fokkers er alles aan doen zodat je daar ‘gezonde pups’ zou kunnen kopen. De toekomstige pupkoper wordt daarmee willens en wetens op het verkeerde been gezet.
In het licht van het hiervoor gestelde is dat een onjuiste suggestie. De welzijnskwaliteit van de pups (en daarmee de kans op verdriet en kosten voor de pupkoper) heeft alles te maken met de genenpool waaruit de dieren worden gefokt. De individuele fokker kan hooguit proberen een ‘zo onverwant mogelijke’ oudercombinatie te kiezen. En hij kan natuurlijk niet (meer) fokken met erfelijk gehandicapte dieren, ook dat draagt bij aan de welzijnskansen van de volgende generatie.
Fokkers die proberen het ‘zo goed mogelijk’ te doen, zijn hooguit ‘te goeder trouw’. Ze nemen de aanbevelingen van hun rasvereniging ter harte en menen daarmee de juiste dingen te doen voor hun ras. Ze gaan er echter aan voorbij dat ze al hun inspanningen verrichten binnen een genenpool die dusdanig gehavend is, dat ook zij er niet aan ontkomen een extreem hoog percentage dieren te fokken dat met erfelijke gebreken en een verminderde vitaliteit door het leven moet. Met een oog-, heup- of elleboogonderzoek bij de ouders, kun je nou eenmaal niet vermijden dat een te groot deel van de pups vroeg of laat toch nog blind of kreupel wordt of vroegtijdig overlijdt.
Een ècht betrouwbare fokker zou op de barricaden staan voor het herstel van de genenpool van zijn ras, niet alleen maar kermen ‘dat hij er ook niets aan kan doen’ om daarna weer gewoon door te gaan met het dienen van de eigen belangen ten koste van hondenwelzijn.
Wie meent dat de ter discussie gestelde betrouwbaarheid niets met de genenpool te maken heeft, zou zich eens moeten afvragen of hij zich bij zijn eigen partnerkeuze druk heeft gemaakt om de oog-, heup- en ellebooguitslagen van zijn aanstaande schoonfamilie. Wij mensen, wij doen ‘zomaar wat’, en dat alles zonder de dramatisch hoge risico’s op een nakomelingschap met erfelijke defecten en een beperkte vitaliteit. Wij gewone bastaardmensen kunnen ons dus bijna net zo ongecompliceerd voortplanten als gewone bastaardhonden. Dat is eigenlijk best wel een lekker gevoel, zo’n ruime genenpool.

Bron: Labrador Post - jaargang 48 - nummer 1 - februari 2012.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten